De bloedworm behoort tot de rondwormen. Bijna alle rondwormen hebben een cyclus: na het paren van het mannetje en vrouwtje komen de eieren in de mest terecht en doorlopen de volgende stadia: L(arf)1 -> L2 -> L3. Vervolgens wordt de larf weer opgenomen door een paard en daar volgen de stadia L4 en soms een L5 stadium.
Verschil van de eerste L stadia is dat er eerst nog geen embryo in de larf zit. Als er een embryo in zit tijdens het L2 stadium is de larf o.a. gevoeliger voor droogte en vorst (temperatuurwisselingen). Door mest wordt de larf in de eerste stadia nog beschermd tegen extreme temperaturen, maar als je de mest bij heel warm weer uitspreidt vindt de larf nog maar weinig bescherming en kunnen veel larven in de eerste stadia dit niet overleven. Eieren gaan zich ontwikkelen tot larf vanaf ongeveer 10 graden.
De L(arf)1 en L2’s voeden zich met bacteriën die ze vinden in de mest op de grond. De L3 stadium larf is de infectueuze larf. In dit stadium kan de larf zich ontwikkelen tot een volwassen worm. (Krijgt het paard een larf uit L1 of L2 stadium binnen is er niets aan de hand, want deze larven kunnen zich niet ontwikkelen tot volwassen wormen). Omweiden is verstandig voordat de larf het L3 stadium heeft bereikt.
Een larf in het L3 stadium bevindt zich nog in het velletje van de L2 larf. In dit velletje zit geen opening, waardoor de L3 larf zich niet kan voeden. Hij moet dus – totdat zijn gastheer (een paard) hem gevonden heeft, overleven met de energie die hij heeft. De grootste vijand van de L3 is daardoor tijd. Tijdens het grazen neemt een paard larfjes op.
De L3 kan goed tegen vorst – maar hij kan niet tegen vorst – dooi – vorst – dooi etc. (kwakkelwinters) en tegen composthopen (te warm).
L3 larven bewegen zich in de loop van de dag heen en weer over grasstengels (om de kans om opgenomen te worden door het paard te vergroten) en hierdoor verbruiken zij heel veel energie. In de zomer kunnen de L3’s (afhankelijk van de temperatuur) een paar weken overleven, maar in de winter kunnen zij tot 6 maanden lang overleven omdat zij dan veel minder energie verbruiken. De infectiedruk kan dus ’s winters hoger zijn dan ’s zomers. Dit is ook afhankelijk van de lengte van het gras.
In een koele periode (maart) doet een larf er ongeveer 10 weken over om in de L3 fase te komen, maar als het warmer weer wordt (mei) doet de larf er nog maar 2 weken over en bij ideale temperaturen (vochtig en ongeveer 25 graden) kan de larf zich zelfs al binnen 1 week ontwikkelen van ei naar L3! In de zomer is het dus vooral belangrijk dat 2 keer per week de mest verwijderd wordt van het land.
In een potstal met vochtig stro en warme temperaturen komen de eieren al uit na ongeveer 1,5 week. Bij stallen met droog stro waar de mest regelmatig verwijderd wordt heb je geen problemen.
De ontwikkeling van de larf binnen het paard verloopt verschillend bij de kleine en de grote bloedwormen.
De grote bloedwormen (strongylus vulgaris, strogulus edentatus, strogylus equinus) zijn tussen de 1,5 en 4,5 cm lang (afhankelijk van de soort), dun en rood van kleur. Zij worden vooral gevonden op de weiden. Deze grote bloedworm heten bloedworm omdat hij zich verplaatst door het bloed en de lymfe.
De grote bloedworm maakt routes door het lichaam van het paard waarbij hij veel schade maakt; er zijn een paar ondersoorten en deze komen haast overal (bijv. door de buikwand naar de lever, alvleesklier of aorta). Deze wormsoort is de meest schadelijke worm bij de volwassen paarden. Ze worden gelukkig nog maar weinig gevonden (minder dan 1% van de eieren van bloedwormen die gevonden worden in mestonderzoeken zijn van de grote bloedworm).
Vroeger gingen er heel veel paarden dood aan deze grote bloedworm. Voor deze wormen heeft men ooit de ‘stands’ bedacht: voeren aan de voorkant en mesten aan de achterkant om besmetting te voorkomen.
De grote bloedworm is grotendeels uitgestorven omdat hij heel slecht resistentie kan opbouwen tegen de bestaande wormenkuren. De kans bestaat dat door de receptenplicht voor wormenkuren de grote bloedworm weer vaker voor zou kunnen gaan komen.
Verschijnselen van de grote bloedworm zijn vrij vaag: bloedarmoede, slechte conditie, vermageren, kreupelheid.
Behandelen met wormenkuren met daarin de werkzame stof Moxidectine (niet bij jonge veulens) / Ivermectine / pyrantel
Van de kleine bloedworm (cyathostominae) bestaan 52 ondersoorten, waarvan er maar ongeveer 12 in Nederland gezien worden.
De kleine bloedworm verplaatst zich – in tegenstelling tot de grote bloedworm – niet door het bloed. Hij is vaak wel rood (afhankelijk van zijn voedsel). Eieren van de grote bloedworm zijn niet te onderscheiden van die van de kleine bloedworm; onderscheid is pas te zien in de larven fase.
De kleine bloedworm bevindt zich voornamelijk in de dikke- en blinde darm en eet hetzelfde als wat het paard eet. Zij veroorzaken daar geen verstoppingen. Het probleem van de kleine bloedworm zit in de larven. Wormen geven een soort van “aanwezigheidsstof” af. Als de larf het paard binnenkomt en merkt dat er veel L3’s aanwezig zijn kan hij zich inkapselen in het darmslijmvlies en in de darmwand en daar wel 3 maanden tot 2,5 jaar blijven! Het kan zijn dat wel 95% van de hele wormenpopulatie van het paard ingekapseld zit. In deze periode kan de L3 zich ontwikkelen tot een L4 die wel ongeveer 10 keer zo groot is. Hierbij maakt de L4 een soort giftig vocht aan.
Het probleem ontstaat pas echt als deze L4’s ‘uitbreken’ uit het darmslijmvlies / darmwand zodra de “aanwezigheidsstof” weg is, bijvoorbeeld na een ontworming. Samen met het giftige vocht wordt de omgeving geïnfecteerd en kan een ernstige bacteriële infectie ontstaan. Ongeveer de helft van de paarden die dit overkomt sterft! Bij de andere 50% ontstaat littekenweefsel op de plaatsen in de darmen waar beschadiging is aangebracht. Dit kan problemen geven met de peristaltische beweging van de darmen omdat littekenweefsel stugger is dan normaal weefsel. Ook kunnen mineralen en voedingsstoffen op deze plaatsen minder goed opgenomen worden.
Alleen de volwassen wormen die niet ingekapseld zitten scheiden eitjes uit, waardoor het mogelijk is dat er geen eitjes worden gevonden bij een mestonderzoek.
Er bestaan wormenkuren die de larven in de wand al dood maken (op basis van moxidectine). Fenbendazol verwijdert de larven ook (laten de larven zelf uitbreken uit de darmwand), maar hierbij maken de larven nog eerst schade aan de darmwand.
Symptomen van de kleine bloedworm: mest is slap of zelfs waterig, koliek, vermagering, doffe, uitstaande vacht, groei vermindert.
Behandelen met wormenkuren met daarin de werkzame stof Moxidectine (niet bij jonge veulens) / Ivermectine